1.4. De onderdelen van een bajonet en hun nut:
1.4.1. Het lemmet en zijn onderdelen



1. Dit is het onderdeel dat van een bajonet een wapen maakt. Strikt genomen is dit een aan enkel- of dubbelzijdige smalle plaat maar er zijn bijvoorbeeld veel hulsbajonetten waarbij het lemmet geen snijvlak heeft.

2. Snede, snee of snijvlak:
Het snijdende gedeelte van het lemmet dat, afhankelijk van het type bajonet, boven en/of onderaan kan liggen. Niet alle bajonetten hebben een snee, sommige modellen zijn enkel bestemt om te steken.

3. Punt:
Het spits toelopende uiteinde van het lemmet. Soms is deze voorzien van een zogenaamde “valse snede”, een kort geslepen stuk aan de bovenkant van het lemmet. De daardoor scherpere punt kan makkelijker penetreren.

4. Ricasso:
Het ongeslepen gedeelte van het lemmet tussen de snee en het handvat. Hierop bevinden zich vaak stempels die ons meer kunnen leren over het model en de geschiedenis van een bepaalde bajonet.

5. Bloedgeul:
Deze uitsparing in het lemmet heeft als belangrijkste doel het verstevigen en verlichten van het lemmet. Het klinkt misschien onlogisch maar een lemmet met bloedgeul heeft met minder staal een hogere weerstand. Door de bloedgeul kan de bajonet beter het weefsel doorboren door lucht in de wonde te brengen.

6. Rug:
Het bovenste, vaak platte en ongeslepen, gedeelte van het lemmet. Soms is dit voorzien van een enkele of dubbele rij zaagtanden. Hoewel dit voorzien was voor het zagen van struiken, dunne bomen en planken werd het gebruik van zaagtanden verboden voor de landen die in 1917 het Verdrag van Genève ondertekenden. De reden voor dat verbod zou de vermeende gruwelijkheid van de toegebrachte wonden zijn.

1.4.2. Het handvat en zijn onderdelen

1. Het handvat is het voor het hanteren van de bajonet voorziene gedeelte achter het lemmet. Meestal is hierin ook het vergrendelingssysteem verwerkt waarmee de bajonet op het daarvoor bestemde geweer bevestigd kan worden.

2. Drukknop:
Het vergrendelen van de bajonet op het geweer gebeurt meestal door middel van een metalen pen die zich achter een daarvoor voorziene houder schuift en zo de bajonet blokkeert. Door de drukknop kan die pen naar buiten geduwd worden zodat de bajonet weer van het geweer afgeschoven kan worden. Die pen wordt op zijn plaats gehouden door een blad- of gewone veer.

3. Geul voor de poetsstok:
Onder de loop van een groot aantal types militaire geweren bevindt zich een poetstok waarmee de loop na het schieten gereinigd dient te worden. Om ervoor te zorgen dat de bajonet zo stabiel mogelijk op het geweer paste, voorzag men geulen waarin die poetstok paste.

4. Greep:
Om de grip op het handvat te vergroten, hebben de meeste bajonetten al dan niet gegroefde of gequadrilleerde (met groeven in ruitvorm) grepen. Meestal zijn er 2 individuele stukken die vastgehouden worden door schroeven of stiften. Links en rechts worden bepaald door de bajonet met de punt naar voren en de rug van het lemmet naar boven te houden.

5. Loopring:
Deze ring schuift over de loop van het geweer wanneer de bajonet erop geplaatst wordt om recht op het geweer te blijven. Bij hulsbajonetten is het een soort buis met diezelfde functie. Onder andere bij de Britse P1907 bajonet schuift de loopring over een daarvoor voorziene uitstulping onderaan het geweer zodat bij zware belasting de loop niet zou buigen.

6. Oliegaatje of poetsgaatje:
Via deze opening kan het vergrendelingsmechanisme gemakkelijk zuiver gemaakt worden. Ook het aanbrengen van olie kan zonder dat daarvoor de onderdelen van de bajonet gedemonteerd dienen te worden.

7. Pareerstang:
Het dwars op het lemmet liggende gedeelte aan het begin van het heft. Soms bestaat het enkel uit een stuk metaal waardoor het lemmet steekt maar het woord pareerstang duidt vooral op het naar voren of achteren gebogen uitsteeksel onderaan een bajonet. Dit is voorzien om bajonetsteken van een vijand te pareren (afweren) of om de hand van de gebruiker te beschermen.

8. Pommel:
Het meestal metalen uiteinde van het handvat waarin vaak het vergrendelmechanisme verwerkt zit. Het is vaak erg zwaar en stevig waardoor het geschikt is om als een soort hamer gebruikt te worden.

9. Vuurbeschermer:
Wanneer een geweer veel en kort na elkaar schiet, ontwikkelt er zich een enorme hitte. Die hoge temperatuur kan voor beschadiging van het handvat zorgen. Bij nagenoeg alle Duitse bajonetten van tijdens en na de Eerste Wereldoorlog bevindt er zich een metalen vuurbeschermer dwars over het handvat om te voorkomen dat de mondingsvlam van de k98 karabijn het handvat zou oververhitten.

1.4.3. De schede en zijn onderdelen

Voor nagenoeg alle bajonetten bestaat er een schede ter bescherming van het lemmet tegen roestvorming door weersomstandigheden en andere mogelijke beschadigingen. Er bestaan varianten in alle mogelijke materialen maar leer, blik en staal zijn de meest voorkomende. Met lederen schedes dient voorzichtig omgegaan te worden aangezien ze vaak kwetsbaarder zijn dan metalen exemplaren. Ook kunnen de looizuren in het leer het lemmet aantasten wanneer de bajonet niet voldoende geolied is.

1. Draaghaak:
De haak waarmee de schede in de koppelriem bevestigd wordt.

2. Keel:
De eigenlijke “ingang” van de schede, meestal in de vorm van het lemmet. Sommige van deze kelen zijn zo vormgegeven dat de bajonet er maar op 1 manier inpast, andere versies zijn gewoon een gat dat groter is dan het lemmet.

3. Klemveer:
Een veer binnenin de schede die zorgt voor het stevig zitten van het lemmet. Door het veelvuldig insteken en uithalen van de bajonet veroorzaakt de klemveer vaak strepen op het lemmet, zeker bij geblauwde of gefosfateerde bajonetten.

4. Knop:
Het uiteinde van de schede, vaak voorzien van een bolle of ovalen uitstulping.

5. Beslag:
Het metalen uiteinde van een lederen schede. Dit gedeelte diende om te voorkomen dat de scherpe punt van de bajonet door de schede uit zou steken.

6. Koppelriem:
Een stoffen, metalen of lederen houder waarmee de bajonet met schede aan de riem vastgemaakt kan worden.

1.4.4. Troddel

Dit geknoopte touw dat meestal aan de koppelriem bevestigd werd is een accesoire dat vooral door het Duitse en Oostenrijks-Hongaarse leger gebruikt werd om de verschillen in eenheid en rang van zijn soldaten duidelijk te maken. Het is afgeleid van de lus die voor de Eerste Wereldoorlog gebruikt werd om de bajonet steviger in de hand te kunnen houden.

1. Band:
Met dit lint werd de troddel bevestigd aan de bajonet of de koppelriem. Meestal was de band neutraal van kleur.

2. Schuiver:
Hiermee kan de grootte van de opening van de band geregeld worden.

3. Stengel:
Een steviger gedeelte tussen de band en de kwast.

4. Kwast:
De kwaspel op het uiteinde van de troddel.